Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0525

Datum uitspraak2005-07-13
Datum gepubliceerd2005-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/307 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Maatregel in de vorm van een korting op WW-uitkering van 20% gedurende 16 weken wegens het niet naleven van de sollicitatieverplichting.


Uitspraak

04/307 WW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant heeft mr. D.P. van der Veer, werkzaam bij Juridische Dienstverlening Nederland B.V., op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Rotterdam op 8 december 2003, onder nummer WW 02/3477, tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 1 juni 2005, waar appellant, met voorafgaand bericht, niet is verschenen, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door J. Aarts, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. MOTIVERING De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang. Voor de feiten verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent in de aangevallen uitspraak is weergegeven. Ter beoordeling van de Raad staat de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit van gedaagde van 20 november 2002 tot handhaving van zijn besluit van 9 september 2002 om appellant een maatregel op te leggen in de vorm van een korting op zijn uitkering van 20% gedurende 16 weken wegens het in de periode van 12 augustus 2002 tot en met 18 september 2002 niet naleven van de op hem ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW rustende sollicitatieverplichting, in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant uit gedaagdes brief van maart 2002, waarin een toelichting is gegeven op een wijziging van de vierwekelijks in te vullen inkomstenverklaringen met ingang van 5 maart 2002 en uit de tekst van de gewijzigde inkomstenverklaringen zelf, had kunnen begrijpen dat hij vanaf dat moment iedere week minimaal één sollicitatie diende te verrichten. Dat aan appellant is toegestaan om niettemin minder dan eenmaal per week te solliciteren, zoals hij in de periode tot maart 2002 deed, is niet gebleken. Van schending van het vertrouwensbeginsel is derhalve geen sprake. Van omstandigheden die tot het oordeel moeten leiden dat het door appellant niet naleven van de sollicitatieverplichting hem niet in overwegende mate kan worden verweten is de Raad niet gebleken. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gewezen door mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. B.M. van Dun en mr. H.G. Lubberdink als leden, in tegenwoordigheid van S. l’Ami als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005. (get.) M.A. Hoogeveen. (get.) S. l ’Ami